18/02/2022 Leuven – Een interview met Mgr. Giuseppe Pasotto, Stigmatijner pater uit Italië, die sinds de val van het IJzeren Gordijn het lot van de kleine rooms-katholieke Kerk in de Kaukasus bewaakt en mee vorm geeft. Eerst als missionaris, daarna, sinds 1996, als apostolisch administrator en vervolgens, sinds 2000, als diocesaan bisschop.
Wat ontdekte u toen u in 1993 in Georgië aankwam? Wat was er, na 70 jaar communistische heerschappij, nog over van de katholieke Kerk in Georgië?
Wat ik vond? Het is moeilijk om in een paar woorden de situatie te beschrijven zoals die was toen ik hier in 1993 aankwam. Georgië was pas onafhankelijk geworden en Rusland had alle banden verbroken, zelfs de economische. Toen ik aankwam, was er nog gas, water en elektriciteit. Amper anderhalve maand later was de elektriciteit nog maar twee uur per dag beschikbaar, hadden we nog maar om de twee dagen water en was het gas volledig afgesloten. Er waren heel weinig dingen te koop op de markt. Om een voorbeeld te geven: Op een dag had ik een citroen nodig en ging naar de markt. Niemand had citroenen, maar toen vond ik een vrouw die er twee had. Het waren de enige twee stukken fruit die ze te koop had. Ik besloot ze allebei te kopen, maar zij zei tegen mij: “Ik zal je er één verkopen; iemand anders heeft de andere misschien nodig”. Ik was verbaasd en vol bewondering. Wat ik ook nooit zal vergeten is de vreugdekreet die te horen was op de dag dat de elektriciteit voor een uur of twee weer aanging en men de kaarsen en de gaslampen kon doven.
Ik kwam hier samen met een andere priester van mijn kleine gemeenschap van Stigmatijnen, die in Verona was gesticht. In die tijd hebben wij dezelfde ontberingen ondergaan als de mensen die hier wonen, vooral de kou en de ontberingen. Dit heeft ons geholpen om nog meer van deze mensen te houden en om de betekenis van vrijheid te begrijpen. Onze gesprekken met de jongeren hebben ons geleerd hoe belangrijk het is om te lijden voor fundamentele waarden en om de hoop levend te houden. Uiteindelijk konden we het leven van deze mensen nog beter begrijpen door de Georgische taal te leren, die niet bepaald de gemakkelijkste taal is, en dat met bijna geen enkel lesmateriaal. We moesten echt heel veel leren zonder aandacht te kunnen besteden aan de ontberingen die ons omringden. Het was echter voorzienigheid dat wij deze tijden mochten meemaken.
Wat waren de eerste stappen die u en uw broeders ondernamen om de katholieke gemeenschap weer op te bouwen?
Het enige wat nog over was van de katholieke Kerk was een open gebedshuis (de kerk van Sint Pieter en Sint Paulus in Tbilisi). De gemeenschappen die over het platteland verspreid lagen, waren allemaal verlaten. Het eerste wat wij deden was het contact herstellen en vervolgens extra priesters uit andere landen en plaatselijke Kerken vinden om ons te komen helpen. Zo begonnen we geleidelijk aan de belangrijkste structuren weer op te bouwen.
Het lijkt mij dat de Rozenkrans het katholieke geloof heeft gered, niet alleen in Georgië, maar in alle communistische landen. De mensen kwamen samen in de huizen om te bidden en de grootmoeders waren degenen die de verantwoordelijkheid namen. Je had geen priester of rozenkrans nodig, je kon de Weesgegroetjes op je handen tellen.
De eerste taak die we op ons namen, was het opleiden van catechisten. Voor ons eerste zomerstudiekamp brachten we ongeveer dertig oudere adolescenten en jongvolwassenen samen en vormden hen gedurende tien zeer intensieve dagen, zodat ze met kinderen konden beginnen te werken. Het eerste wat we lieten drukken was de catechismus van de Kerk. Daarna gingen we ons bezighouden met andere dingen, het een na het ander.
Hoe heeft u de Russisch-Georgische oorlog in 2008 ervaren? Wat heeft de Kerk gedaan om te helpen in die situatie?
De oorlog begon nogal onverwacht; ik had tenminste niet verwacht dat zoiets zou gebeuren. Rusland maakte al heel snel duidelijk dat er geen hoop meer was voor het Georgische leger. De Russische bombardementen kwamen zelfs vrij dicht bij Tbilisi. Voor het eerst in mijn leven zag ik mensen in paniek. We gaven vluchtelingen uit Gori onderdak in onze vergaderzaal en zorgden een maand lang voor hen. Tot op de dag van vandaag sturen ze me bedankbrieven op de verjaardag van de oorlog. Caritas heeft veel gedaan om de ontheemden in Georgië te helpen door het verstrekken van maaltijden en hulp. Ik herinner me nog dat, van zodra het mogelijk was, een vrachtwagen met voedsel naar Gori vertrok. Onze goederen waren de eerste hulpgoederen die erdoor kwamen. Ze werden afgeleverd bij de orthodoxe bisschop, zodat hij ze kon verdelen waar nodig.
Wat heeft de toekomst volgens u in petto voor de katholieke Kerk in Georgië en wat kan Kerk in Nood doen om haar op weg te helpen?
De steun van Kerk in Nood in de afgelopen jaren is essentieel geweest. Ik kan zeggen dat velen hebben bijgedragen aan het draaiende houden van onze Kerk, maar Kerk in Nood heeft zich altijd onderscheiden in haar steun aan centra voor evangelisatie en vorming. Dankzij Kerk in Nood, en in het verlengde daarvan duizenden weldoeners, hebben we elk jaar pastorale initiatieven kunnen realiseren, met name de zomerkampen die we houden om de geloofsvorming bij kinderen en adolescenten te bevorderen. Ik ben me hier altijd van bewust geweest en ben zeer dankbaar dat Kerk in Nood ons op onze weg begeleidt. Wij zien de gezichten van de weldoeners van Kerk in Nood niet, maar God kent hen allemaal: Hij zal hen zegenen en belonen. Het was altijd een troost voor mij om te weten dat de Zusterkerken dezelfde weg volgden en ons steunden. Uiteindelijk zijn wij altijd gewoon de handen geweest die uitdroegen wat in de harten van zoveel katholieken over de hele wereld leefde.
Is er iets dat u zou willen zeggen tegen onze weldoeners?
Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om mijn diepste dankbaarheid aan Kerk in Nood uit te spreken: onze dank aan degenen die met ons samenwerken en die altijd geduld met ons hebben, we voelen ons echt geliefd. Men zou kunnen zeggen dat onze Kerk financieel bijna niets heeft, maar dat zij elke dag kan overleven door op God te vertrouwen. Wij zijn allen geroepen om het Evangelie te verkondigen, maar op verschillende manieren. Hier in Georgië leerde ik de waarde van het woord ‘katholiek’ kennen. Het is een mooie gedachte dat wij katholieken hier aan alle Kerken kunnen laten zien hoe prachtig het is om een hart te hebben dat geen grenzen kent, dat niemand bevoordeelt maar dat altijd over de eigen grenzen heen kijkt. Het is mooi om te getuigen voor een God die ons door zijn hart leert onze horizon te verruimen, ons niet langer alleen op ons eigen belang te richten, maar ons juist steeds meer open te stellen. Dat is Zijn Liefde voor ons. Dat is waar wij van moeten getuigen en wat wij moeten onderwijzen. Dat is het goede nieuws, het Evangelie, en voor mij is dat de kleur van het katholicisme.